Wettelijke basis voor bredere toepassing videoconferenties in rechtbanken en hoven

Een wetsontwerp inzake videoconferenties in gerechtelijke procedures is vandaag goedgekeurd in de ministerraad. Het wetsontwerp van minister van Justitie Vincent Van Quickenborne biedt een wettelijke basis voor het gebruik van videoconferentie in de rechtbanken, zowel in burgerlijke procedures als in strafzaken. Minister Van Quickenborne wil fysieke zittingen in de rechtbanken niet vervangen maar wel digitale toepassingen aanreiken om de toegankelijkheid en klantvriendelijkheid van Justitie aanzienlijk te verbeteren. De rechter beslist nog steeds zelf wanneer een zitting al dan niet digitaal of hybride plaatsvindt.


Digitale vergaderingen zijn de dag van vandaag nog amper weg te denken uit het professionele leven. Ze zorgen voor meer efficiëntie, meer flexibiliteit, minder onnodige verplaatsingen en een betere balans tussen werk en vrije tijd. Bij de rechtbanken worden videoconferenties echter nog te weinig toegepast. Hoewel al af en toe videozittingen plaatsvinden in sommige burgerlijke rechtbanken en dit nooit tot procedurele problemen leidde, wegens toestemming van alle partijen, zorgt het ontbreken van een wettelijk kader voor een struikelblok. Dit blijft het veelvuldig gebruik van videoconferentie in de weg staan. Magistraten willen terecht juridische zekerheid hebben en procedurele bezwaren uitsluiten, alvorens een zitting geheel of deels digitaal te laten plaatsvinden. In een arrest van juni 2018 vernietigde het Grondwettelijk Hof bovendien de wet van 29 januari 2016 die videoconferenties een legale basis moest geven. De reden was een schending van het gelijkheidsbeginsel bij de bepalingen rond voorlopige hechtenis.


Justitie de 21ste eeuw binnenloodsen
Minister Van Quickenborne wil Justitie eindelijk de 21e eeuw binnenloodsen en videoconferenties frequenter toelaten in gerechtelijke procedures, uiteraard op voorwaarde dat de rechten en plichten van alle betrokkenen gegarandeerd blijven. Er werd voorzien in een nieuw wetsontwerp dat alle procedures en wetmatigheden rond videoconferentie binnen gerechtelijke procedures strikt en ondubbelzinnig vastlegt en tegemoetkomt aan de bezwaren van het Grondwettelijk Hof.


Tijdens de coronapandemie moest de continuïteit van de rechtspraak gegarandeerd blijven en zorgde de pandemiewet voor een tijdelijke wettelijke basis. Justitie bewees dat het in staat is om zich in korte tijd aan te passen aan de maatschappelijke context en organiseerde veelvuldig videoconferenties, om fysieke ontmoetingen en besmettingsgevaar zo veel mogelijk te vermijden. Videoconferenties vonden plaats in de burgerlijke rechtbanken, de correctionele rechtbanken en de hoven van beroep. Intussen werd gewerkt aan een nieuwe wet. Hiervoor werd beroep gedaan op de expertise van magistraten, griffiers en advocaten, maar ook het College van Hoven en Rechtbanken en het College van het Openbaar Ministerie.


De basisprincipes en uitzonderingen
Het wetsontwerp gaat uit van twee fundamentele basisprincipes. Ten eerste baseert het zich op de vrijwilligheid, wat betekent dat een videoconferentie enkel kan plaatsvinden indien de deelnemer daarmee akkoord gaat. Deze vrijwilligheid geldt louter op individuele basis. Indien een van de partijen niet digitaal maar wel fysiek aanwezig wil zijn op het proces, is dit geen grond om de digitale aanwezigheid van een andere partij in het proces te verbieden. Ook de rechtbank kan zelf het initiatief nemen voor een videozitting, zoals bijvoorbeeld bij inleidingszittingen, afhandelingen van burgerlijke belangen of het uitspreken van een vonnis. Het tweede basisprincipe is de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Dit betekent dat de rechter altijd finaal beslist in welke vorm – fysiek, hybride of digitaal – de zitting plaatsvindt. Ook al kiezen de partijen ervoor de zitting digitaal te laten verlopen, toch kan beslist worden om hier niet op in te gaan omdat de rechter bijvoorbeeld vindt dat hij of zij een beter oordeel kan vellen bij een fysieke verschijning.


Er zijn wel enkele uitzonderingen op de regels. Zo zal een videoconferentie niet mogelijk zijn bij de eerste zitting van de raadkamer na een aanhouding, zodat de raadkamer de persoon minstens een keer fysiek ziet en kan verhoren over de ten laste gelegde feiten. In twee gevallen kan de rechtbank ook een verbod opleggen om fysiek te verschijnen. In dat geval zal er enkel via videoconferentie kunnen worden deelgenomen aan de zitting. Dit is in het geval van een pandemie of indien de openbare veiligheid niet gegarandeerd kan worden bij het transport. Hier moeten evenwel objectieve aanwijzingen voor zijn en er moet een ernstig risico bestaan.


Klassieke processen niet afschaffen
De videoconferenties zullen allemaal via hetzelfde beveiligde platform gebeuren, dat volop in ontwikkeling is. Tegen de zomer van 2023 moet dit platform beschikbaar zijn voor alle rechtbanken. Wie een zitting digitaal wil bijwonen, zal zich moeten aanmelden met zijn of haar eID.


Met dit wetsontwerp wil minister Van Quickenborne de klassieke processen niet afschaffen. Wel kunnen videoconferenties een handig hulpmiddel zijn dat Justitie in staat stelt om eenvoudige processen efficiënter af te handelen, de toegang tot Justitie te verhogen voor bijvoorbeeld minder mobiele mensen en minder bijeen te moeten komen voor louter procedurele aangelegenheden die voor alle partijen veel tijd vergen. Het is duidelijk dat de voorzieningen inzake videozittingen Justitie aanzienlijk sneller kunnen en moeten maken. Het wetsontwerp werd vandaag voorgelegd aan de ministerraad en goedgekeurd. Na het inwinnen van de nodige adviezen zal dit aan het parlement worden voorgelegd.


Vincent Van Quickenborne, minister van Justitie: “Met dit wetsontwerp willen we klassieke zittingen niet afschaffen. Wel zijn videoconferenties een handig hulpmiddel om efficiënter te kunnen werken en verhogen ze de toegankelijkheid van Justitie. De voorwaarden zijn wel dat de rechter beslist over het al dan niet houden van een videoconferentie en dat er vrijwilligheid vereist is bij de betrokken partijen.”